Ik leun tegen de reling op een brug over de Amsterdamse Keizersgracht en verbaas me weer over de vele fietsen die er, totaal gesloopt, maar wél aan de ketting aan vastzitten. Een voorzichtig najaarszonnetje kietelt de donkere regenwolken en lijkt voor even te winnen. We hebben besloten een zaterdagje Amsterdam te inhaleren en deze keer doen we alles te voet. Ik ben een liefhebber van deze wereldstad en zijn prachtige tongval, dus er valt weer veel te genieten.
Terwijl ik om me heen kijk, bedenk ik me hoe indrukwekkend deze stad ook voor Ajax’ tegenstanders moet zijn geweest, toen wedstrijden nog in De Meer, maar vooral Olympisch Stadion werden gespeeld. De bruisende binnenstad, de stroom rood-witte supporters vol verwachting richting stadion. Ik kan me voorstellen dat je daar als plattelandsjongen uit pakweg Almelo, zittend in de spelersbus, voorzichtig manoeuvrerend door de mensenmassa, danig van onder indruk moet zijn geweest. Tegenwoordig wip je even van de snelweg af, speelt je wedstrijd in de kille ArenA en bent weer even snel vertrokken.
Amsterdam zie je nauwelijks meer. Scheelt toch minimaal één tegendoelpunt per wedstrijd volgens mij.
Ineens staat hij naast me. Oud grijs afgedragen pak, dat duidelijk al heel lang geen stomerij meer heeft gezien. Versleten schoenen met touwtjes, waar ooit veters hebben gezeten. Opvallend is de vrijwel nieuwe Ajax-sjaal met oude logo om zijn dunne hals. Ongeschoren is zijn oude en magere gezicht. Zijn leeftijd is moeilijk te schatten, maar moet ver boven de zeventig liggen. Ingevallen, rood doorlopen ogen turen in de verte. Deze man is duidelijk ziek. Zijn bibberende handen zoeken naar de reling. Mijn “Gaat het, meneer?” doet hem eerst geschrokken opkijken, om vervolgens mijn bezorgde blik met een glimlach te beantwoorden. Hij is het blijkbaar niet meer gewend op straat aangesproken te worden.
“Moet U niet snel naar Heerenveen?”, lach ik, wijzend op zijn Ajax-sjaal.
“Ach meneer, dat ken ik toch niet meer”, bromt hij in onvervalst Mokums terug. Zoals wel vaker met oude mensen, is ook deze man, die Rinus blijkt te heten, blij wat aanspraak te krijgen. Hij begint ongevraagd een lang verhaal over zijn leven met Ajax. Druk gebarend vertelt hij over de jaren zestig, waar Sjaak Swart altijd zijn favoriete speler zou blijven. De opkomst van Jopie Cruijff, de prachtige Europacupavonden. Natuurlijk de befaamde mistwedstrijd tegen Liverpool in ‘66, waar hij werkelijk geen enkel doelpunt had gezien, maar gewoon 5 keer mee juichte. De onvergetelijke reizen naar de finales in Madrid, Londen, Belgrado en vooral Wenen. De “thuiswedstrijd” in Rotterdam tegen Inter in ‘72, met het legendarische kopdoelpunt van Cruijff. Zijn ogen glanzen, terwijl hij niet meer ophoudt te vertellen. Hier staat een levend Ajax-archief. “Meneer, wat was ik trots een Ajacied te zijn! Dat gevoel is even weggeweest, maar is weer helemaal terug. Zag U die Huntelaar in de Kuip bij zijn eerste doelpunt? Met geen 10 paarden tegen te houden!”
Plotseling stokt zijn woordenstroom en volgt er een hartverscheurende bulderhoest, die onder uit zijn tenen lijkt te komen. Met 7 op de schaal van Richter staat zijn breekbare lichaam na te trillen.
“Sinds Ajax-Inter van begin dit jaar houd ik alle doktoren voor de gek”, vervolgt hij, nadat hij weer op adem is gekomen. “Ik ben al een tijdje doodziek en had er allang niet meer moeten zijn. Maar sinds enkele weken gaat het steeds slechter. Ik leef bij de dag, meneer. Ik hoop dat ik Ajax-Austria Wien nog mag zien.”
De ingevallen en inmiddels vochtige ogen staren weer dromerig voor zich uit. Hij vertelt nog dat hij het Danny Blind zo had gegund, om dit jaar met Ajax succesvol te zijn, maar dat het er gewoon niet meer in zat. Hij vindt Ten Cate maar een vreemde snuiter, maar geniet wel van het elan, wat deze trainer weer heeft teruggebracht. Ik krijg nogmaals een magere en koude hand, terwijl hij zegt dat de warme hap op hem wacht. Sloffend vertrekt hij richting Westermarkt.
“Dus ouwe, jij blijft op de been met het magische medicijn Ajax”, mompel ik, terwijl ik een stevige por in mijn zij krijg. Mijn gezelschap wil verder en ik blijk in het zonnetje even weggedoezeld te zijn. Rinus is nergens meer te zien. Zou ik dat dan misschien…?
De volgende dagen moet ik regelmatig terugdenken aan die vreemde ontmoeting in Amsterdam. Het lijkt eeuwen te duren tot donderdag en ik hoop vurig dat die oude baas dat níet zo ervaart, bang dat het voor hem dan wel eens te laat zou kunnen zijn. Tom de Mul op rechts, een vrije rol voor Perez misschien, een weergaloze Sneijder en een hopelijk ongrijpbare Huntelaar, mijmer ik, denkend aan donderdagavond. Het kan me allemaal niet zoveel schelen, als er maar met hartstocht wordt gespeeld en als het even kan ook gewonnen. Het gaat nu om overleven. Zoals altijd voor volk en vaderland. Maar deze keer vooral voor die ouwe Rinus van de Keizersgracht. Voor alle zekerheid.
Ron Schiltmans