Zondag 16 augustus, 4 uur in de ochtend. Op Schiphol gaat het al mis. Je zou denken dat zo’n Boeing 737 groot genoeg is om voor iedereen een mooi plekje te garanderen, maar Transavia is helaas niet de meest humane luchtvaartboer. Ondanks dat zo’n toestel een slordige 200 zitplaatsen bevat, krijgen ze het voor elkaar om een PSV-er vóór me en er eentje naast me neer te zetten. Het is de donkere nacht vóór PSV-Ajax, dus dan weet je het wel. Als ze al tijdens het opstijgen doorhebben dat mijn witte bloedlichaampjes een rode baan hebben, wordt zachtjes en glimlachend het officieuze clublied “Eindhovuh, Eindhovuh, Eindhovuh!” aangeheven. En dan moet je dus nog drie en een half uur naar het prachtige Rhodos. Ik knik vriendelijk en glimlach terug. Ondertussen gun ik Suárez die middag een mooie hattrick.
Het boerengezang verstomt redelijk snel, maar als we eenmaal op hoogte zijn, haalt één van die luchtzakken zijn mobieltje tevoorschijn. In het donker probeert hij met zijn irritant oplichtende clublogo mijn ogen voor de tweede keer te laseren. Op straat zou ik zo’n gast achteloos tot zijn veters affikken, maar nu houd ik het hoofd koel en doe of ik slaap. Ik leun achterover en wacht rustig af wat komen gaat. Iets wat ze van hun eigen club natuurlijk al jaren gewend zijn. Bestrijden met eigen middelen, heet dat. Wij zijn op dat moment koploper, dus dan moet je daar een beetje boven staan en je niet meteen al laten provoceren. Bovendien speel ik met een man minder en ben ik eigenlijk te uitgeblust om dat Eindhovens vliegtuig goed van repliek te dienen. Liever laat ik de voeten van elf tot op het bot gemotiveerde Ajacieden spreken, vanmiddag om half één.
Tot overmaat van ramp blijken de twee gemoedelijke Brabanders ook in ons hotel te verblijven. Daar zit sinds een paar dagen een van hun handlangers, die aan hen heeft doorgegeven waar op het Griekse eiland die middag de kraker live te volgen zal zijn. Gelukkig mag ik weten waar: in een café onder de rook van ons resort. Dat nieuws gaat als een lopend vuurtje en om kwart over twaalf zit dat café dus stampvol met supporters uit beide kampen. Met Eindhoven in de meerderheid, dat wel. Er wordt wat naar elkaar gefluisterd, met hoofden geknikt en in mijn richting gewezen, door mijn vrienden uit het vliegtuig. En maar glimlachen die gasten. Altijd maar glimlachen. Bloedirritant. Eindelijk begint de wedstrijd. Het vurig ingezette “Boeruh, boeruh!” wordt aandoenlijk mooi in de kiem gesmoord door de zeperd van doelman Isaksson en de dodelijk precieze afstraffing van Luis Suárez. Zelden een kudde PSV-ers zó mooi massaal zien zwijgen.
Het lijkt een onvergetelijke middag te gaan worden, maar het scoreverloop gooit meedogenloos roet in het eten. Na de onmogelijke 3-2 van Dzsudzsák staat het café in brand en wordt het plotseling donker. De deuropening wordt gevuld door een imposante verschijning in Ajax-thuistenue zonder strepen. Daar staat Ajacied Edwin uit Oosterhout in volle glorie. Edwin is twee meter de lucht in en zijn kortgeschoren kop karakteristiek en angstaanjagend. Eindhoven valt stil en ruikt onraad. Maar het blok Ajaxbeton knikt eens naar de opeens zoveel kleiner lijkende Lampjes en ploft naast mij op de bank. Ik complimenteer hem met zijn Ajaxshirt van vorig seizoen en ongevraagd begint hij zijn liefde voor Ajax aan mij uit te leggen. Hoe idolaat hij van Ajax is. Dat het in zijn bloed zit. Hoe zeer hij die rode baan adoreert en hoe belangrijk het voor onze uitstraling is dat die mouwen weer heel gauw wit worden. Dat we, ondanks de wellicht aanstaande nederlaag, langzaam maar zeker richting dertigste kampioenschap gaan en dat je nooit het vertrouwen in je club mag verliezen.
Ik en Eindhoven luisteren ademloos met open mond. Zelden iemand zó vurig over mijn cluppie horen praten. De vonken spatten er van af en maakt de topper op tv ineens een stuk minder belangrijk. Deze man vertelt precies wat ik op dat moment wil horen. Woorden die de rest van mijn vakantie als bluswater in de brandende zon voor mij zullen zijn. Qua Eredivisie worden het desondanks twaalf lange dagen, want na de miskleun tegen PSV, volgt een week later één enkel schamel puntje in de ArenA tegen Sparta. Met afgrijzen door mij waargenomen op een stotterende internetstream in een eenzaam hoekje van het hotel. Je bent even het land uit en de koppositie gaat gelijk in rook op. Alsof mijn vocale en mentale ondersteuning niet grensoverschrijdend werkt en vanuit Griekenland zelfs volledig zijn doel lijkt te missen. Terwijl de in mijn ogen belangrijkste concurrent PSV wél gewoon de volle winst in twee wedstrijden pakt. 1-6 voor PSV derhalve. In competitiepunten dan.
Terug in Nederland wint Ajax weer ‘gewoon’ van die andere Griekse held Heracles, ook al is de opluchting in het stadion duidelijk zicht- en hoorbaar. De alledaagse sleur gaat op maandag weer van start en op het moment dat dinsdags de transferperiode sluit, sta ik ‘gewoon’ weer stil op een donkere A2. In een miezerige file richting huis, na een tweede vermoeiende werkdag. Nog maar vijf dagen geleden deed ik wedstrijdjes met mijn zoon, wie tijdens de vakantie het eerste wolkje zou ontdekken. Nu stuurt Ajax zijn jeugd naar Haarlem en naar andere subtoppers in Nederland. Het haalt op de valreep buitenlanders binnen, die ik nog niet eens ken van naam, laat staan dat ik weet wat hun vaardigheden zijn. Ik volg de discussies op internet over deze nieuwe hoop echter met een glimlach, want ik weet inmiddels: alles komt goed.
Op de nachtvlucht terug naar Amsterdam, zette Arkefly vrijdag uitgerekend Ajaxgigant Edwin op de stoel naast mij. Al hoog boven de nasmeulende bossen rond Athene stelde hij mij gerust. Uiterlijk volgend seizoen zijn de strepen weer van de thuisshirts verdwenen, want ze worden te weinig verkocht. Dat is een mooie en hoopgevende gedachte die mij, ondanks onvermijdelijk puntverlies in de competitie of regenachtige A2-files doordeweeks, regelmatig zal doen glimlachen. Dapp’re strijder Edwin uit Oosterhout zegt dat het goed komt met Ajax. Wie hem heeft gezien, kan niet anders dan fier en koen doorvertellen dat het waar wordt. Vraag maar aan dat mentaal zwartgeblakerde hoekje Eindhoven, in dat café op Rhodos.
Ron Schiltmans