Helemaal alles in Amsterdam Ron Schiltmans / 18 mei 2011 Dit hoekje internet ontstond ergens in 2005. Uit frustratie, ik geef het toe. Dankzij Danny Blind. Als toenmalige Ajax-coach liet hij zijn ploeg als eerste opdraven in 4-4-2 en het was verschrikkelijk. Het was uit wanhoop en het deed meteen pijn aan de ogen. Het ging lijnrecht in tegen alles wat we bij Ajax graag willen zien. Later deden Henk ten Cate en Martin Jol het nog eens dunnetjes over en we hebben er veel van geleerd. Dát nooit meer. Laat Ajax 4-4-2 spelen en je ligt als echte Ajacied binnen het kwartier te pitten. Wij willen vleugelspel. Avontuur. Willen mismoedige backs zien, die binnen de vijf minuten zes keer vertwijfeld in de stofwolken van een flitsende Ajax links- of rechtsbuiten staan te hoesten. Volgend seizoen loopt Manolev huilend achter Derk Boerrigter aan. Dát is iets om naar uit te zien. Te vaak moest ik in de loop der jaren hier mijn ongenoegen kwijt. Als Ajax weer eens onnodig en onherkenbaar de punten had achtergelaten, in Den Haag, Breda of Heerenveen. Uitwedstrijden om half één waren garanties voor dramatische struikelpartijen. Ik schreef twee boeken vol over moraalridders, tyfushonden, het veel te vroege afscheid van Wesley Sneijder, een onbegrepen Huntelaar, capuchonnetjes, stropdassen, de fruitmachine genaamd ‘Scoutingsapparaat’ van Martin van Geel, de achterlijk dure Champions League-kaarten, het emotionele en onbegrijpelijke vertrek van Urzaiz, ontelbare lelijke Adidas-tenues, een lachend chinezende Fontein en het schijnbaar oneindig missen van kampioenschappen. Het was te vaak helemaal niks in Amsterdam. Al die ellende flitste als een film van het genre ‘drama’ aan me voorbij, toen Maarten Stekelenburg en Jan Vertonghen zondag vlak onder het dak van de ArenA het doek van het Kampioenschap 2011 uitrolden. Dat was mijn moment om een traantje weg te pinken en alle sores van weleer definitief af te sluiten. Eindelijk kunnen we stoppen met zeveren over die derde ster. We hebben hem nu en gaan zorgen dat we de vierde eerder hebben dan PSV z’n derde. Dat is de gedachte, dat is het idee. Het dertigste kampioenschap is bovendien een prettig afscheid voor voorzitter Coronel en algemeen directeur Van den Boog. Het is ze gegund. Het is, zoals revolutieleider Johan Cruijff terecht opmerkte, een mooi begin van een nieuwe Ajax-periode. Een fris tijdperk waarin individuele kwaliteit weer voorop zal staan. Een tijd dat we niet meer raar opkijken van een buitenkantje voet. Van pressing, afjagen, domineren en overrompelen. We hebben een nuchtere coach die, zelfs als er binnen Ajax een kleine burgeroorlog woedt, zo prachtig ‘voor zijn eigen eieren kiest’. Die Ajax tegen de wind in volledig onverwacht naar het zo vaak gedroomde dertigste kampioenschap loodste. Met zo’n kind van de club kunnen we bouwen aan nieuwe historische hoogtepunten. Hij zwaaide met zijn jonge selectie een vol Museumplein uit, richting zomerstop. Met weliswaar een gedeukte kampioensschaal, maar met een blinkend opgepoetst blazoen. Je kunt ze daarom de komende maanden heel makkelijk overal herkennen, de trotse Ajacieden. In de file of een lange rij voor de kassa, in de tram, op de markt, in de klas en op het werk. Allemaal met dezelfde glimlach, die voorlopig niet meer van het gezicht af wil. Ajax pakte in de laatste wedstrijd tegen FC Twente zeer overtuigend het kampioenschap. Liet de ArenA trillen als nooit tevoren en maakte en passant indruk in meer dan tachtig landen. Van dat laatste kan ik erg lang heel erg vrolijk worden. Helemaal niks, werd uiteindelijk helemaal alles in Amsterdam. Het kan mij daarom niet snel genoeg zaterdag 30 juli worden. Landskampioen Ajax, ik herhaal: LANDSKAMPIOEN AJAX opnieuw in de ArenA, tegen bekerwinnaar FC Twente, om de Johan Cruijff-Schaal. Met de naamgever eindelijk weer in het stadion. Wedden? Tot die tijd genieten we onbezorgd na. En verbazen ons elke dag opnieuw, hoe zo’n lelijk seizoen zo onvergetelijk mooi kon eindigen. Ron Schiltmans